KARATETERMEN
A
AGE: opwaarts
AGE UKE: opwaartse blok
AGE TSUKI: opwaartse stoot
AIUCHI:
tegenstanders scoren tegelijkertijd
AKA: rood
AKA (SHIRO) IPPON: rood (wit) scoort een ippon
AKA
(SHIRO) NO KACHI: rood (wit) heeft gewonnen
ASHI BARAI: voetveeg
ASHI WAZA: voetveegtechniek
ATE
WAZA: werptechniek
ATEMI WAZA: aanval techniek
ATENAI YONI: waarschuwing zonder straf
ATO SHI BARAKU: nog 30
seconden te gaan
ATTATE IRU: contact
AWASE UKE: een blok met twee handen
AWASE ZUKI: "U" stoot,
ook wel genoemd Morote Zuki
AYUMI DACHI: stand zoals je een stap zet tijdens het lopen
B
BASSAI DAI: kata,
binnendringen van het fort
BASSAI SHO: kata, de mindere van DAI
BO: een lange stok (ongeveer 1,80 meter)
BUDO:
krijgskunst
BUDOKA: beoefenaar van een krijgskunst
BUNKAI: studie in de technieken en toepassingen van de
kata
C
CHINTE: kata, vreemde
handen
CHOKU TSUKI: rechte vuiststoot
CHUDAN: middengedeelte van het lichaam
CHUDAN TSUKI: een stoot naar het midden
gedeelte van het lichaam
CHUI: waarschuwing
D
DAN: zwarte band
DE AI: instappen
DO: weg / pad
DOJO: letterlijk plaats van de weg, de zaal waarin je karate beoefent
DOJO KUN:
regels in oefenzaal
DOMO ARIGATO GOZAIMASHITA: dank u wel
E
EMBU: beginpunt
kata uitvoering
EMBU JO: wedstrijdveld voor kata
EMBUSEN: grondpatroon van een kata
EMPI: elleboogstoot, ook
wel hiji genoemd
EMPI UCHI: een slag/stoot met de elleboog, ook wel hiji-ate genoemd
ENCHO-SEN: verlenging
(van een wedstrijd)
ENPI: kata, Zwaluwvlucht
F
FUDO DACHI: een
onbewegelijke stand, heet ook wel sochin dachi
FUJU BUN: onvoldoende kracht
FUKUSHIN: hulp scheidsrechter
FUKUSHIN
SHUGO: scheidsrechter overleg
FUMI GERI: slaande trap
FUMI KOMI: stamp trap
G
GANKAKU: kata, kraanvogel
GANKAKU
DACHI: kraanvogel stand
GASSHUKU: een speciaal trainingskamp
GEDAN: het lage deel van het lichaam
GEDAN
BARAI: lage afweer
GEDAN KAKE UKE: lage blok met de voorarm
GEDAN TSUKI: een stoot tegen het lage gedeelte
van het lichaam
GERI: trap
GERI WAZA: traptechniek
GICHIN FUNAKOSHI: grondlegger van het Shotokan karate
GIN
GERI: kruistrap
GO: vijf
GO NO SEN: een tactiek waarbij je eerst de tegenstander laat aanvallen en waarna je direct
een tegenaanval maakt
GOHON KUMITE: vijf stappen basis sparren
GOJU SHIHO DAI: kata, de meerdere 54 richtingen
GOJU
SHIHO SHO: kata, de mindere 54 richtingen
GYAKU ZUKI: tegengestelde vuiststoot
H
HACHI: acht
HACHIJI
DACHI: beginstand met de voeten op schouderafstand
HAI: ja, ik heb het begrepen
HAISHU UCHI: een slag met
de rug van je hand
HAISHU UKE: een blok met de rug van je hand
HAITO UCHI: een slag met de duimkant van
je hand
HAIWAN UKE: afweer met achterarm
HAJIME: begin / start
HAMNI: afgewende houding
HAMNI DACHI:
afgewende houding stand
HANGETSU: kata, halve maan
HANGETSU DACHI: "halve maan" stand
HANSHI: een
titel van de hoogste rang van een karatestijl
HANSOKU: straf voor gemene / oneerlijke overtreding, sanbon tegen
HANSOKU
CHUI: waarschuwing, ippon tegen
HANTEI: het oordeel van de scheidsrechters
HANTEI KACHI: winnaar door de
beslissing van de scheidsrechters
HARA: buik
HARAI TE: veegtechniek met de arm
HARAI WAZA: armveegtechnieken
HASAMI
TSUKI: schaarstoot
HEIAN 1-5: vijf fundamentale kata’s, vredig
HEIKO TSUKI: een dubbele gelijktijdige stoot
HEISOKU
DACHI: stand met voeten tegenelkaar
HENTE: opvolgtechniek met dezelfde hand
HIDARI: links
HIKI ASHI: terugtrekkend
trapbeen
HIKI TE: terugtrekkende stoothand
HIKIWAKE: gelijktijdige score
HIRAKEN: kneukels vuiststoot
HIZA
GERI: kniestoot
HIZA UKE: afweer met de knie
HONBU DOJO: hoofd oefenruimte
I
IBUKI: ademhaling
ICH:
een
IPPON: een punt
IPPON KEN: handkneukel
IPPON KUMITE: één stap basis sparren
IPPON NUKITE: een
vinger speerhand
J
JI’IN: kata,
tempelgronden
JIKAN: tijd
JION: kata, eigennaam, Jion tempel
JITTE: kata, tien handen
JIYU KUMITE: vrij gevecht
met partner
JIYU UKE: gekruiste afweer
JODAN: hoge zone
JODAN TSUKI: vuiststoot op het gezicht
JOGAI: straf voor
verlaten wedstrijdvloer
JU: tien
JUTSU: kunst
K
KAGI TSUKI: hoekstoot
KAKATO
GERI: stamp met de hiel
KAKIWAKE UKE: wigafweer
KAMAE: gevechthouding
KAE ASHI: gehele stap verplaatsing
KANKU
DAI: kata, kijken naar de lucht
KANKU SHO: kata, de mindere van DAI
KANSA: arbiter
KANSETSU GERI: stamp naar het
kniegewricht
KARATE: lege hand
KARATE GI: karatekleding
KARATEKA: karatebeoefenaar
KATA: vastgestelde vorm, stijloefening
KEAGE:
slaand
KEIKOKU: straf, lichte overtreding met waza ari tegen
KEITO: duimkant
KEITO UKE: afweer met duimkant
KEKOMI:
stotend
KEN: vuist
KIAI: schreeuw, energie ontlading
KIBA DACHI: zijwaartse stand
KIHON: basistechnieken training
KIKEN:
opgave tijdens wedstrijd
KI: energie
KIME: bundeling van energie
KIZAMI GERI: voorste been trap, reikend
KIZAMI
TSUKI: voorste handstoot, reikend
KOKEN: slag met het handgewricht
KOKEN UKE: afweer met het handgewricht
KOKUTSU
DACHI: achterwaartse stand
KOSA DACHI: kruisstand
KOSHI: bal van de voet
KU: negen
KUMADE: berenklauw
KUMITE:
gevechtsoefeningen met partner
KYU: lage band / graad
KYUSHO: vitale punten training
L
Geen termen
M
MA AI: gevechtsafstand
MAE
GERI: voorwaartse trap met bal voet
MAE REN GERI: voorwaartse dubbele trap
MAE TOBI GERI: voorwaartse springende stamp
MAKE:
verliezer
MAKIWARA: met stro omwikkelde stootpaal
MAWA TE: wenden
MAWASHI: cirkelvormig
MAWASHI GERI: cirkelvormige
trap
MAWASHI TSUKI: cirkelvormige vuiststoot
MAWASHI UKE: cirkelvormige afweer
MEIKYO: kata, geslepen spiegel
MIENAI:
niets gezien
MIGI: rechts
MIKATSUKI GERI: cirkelvormige aanval met voetzool
MIKATSUKI GERI UKE: cirkelvormige
afweer met voetzool
MOKUSO: ogen sluiten voor meditatie
MOROTE TSUKI: dubbele vuiststoot
MOROTE UKE: dubbele (versterkte)
afweer
MUBOBI: straf, onsportief gedrag
MUSUBI DACHI: V - stand
N
NAGASHI UKE: wegvagende
handpalm afweer
NAKADAKA KEN: middelvinger vuistkneukel
NAMI ASHI: hoge veegtechniek met binnenzijde voet
NEKO
ASHI DACHI: kleine katstand
NI: twee
NIDAN: tweede
NIHON TSUKI: dubbele vuiststoot
NIHON NUKITE: twee vingers
speerhand
NIJUSHIHO: kata, 24 richtingen
NUKI TE: speerhand
O
OBI: karate band
OESH:
groet
OI TSUKI: vorderend stoten
OSAE UKE: neerdrukkende afweer
OTAGAI NI REI: iedereen groeten
OTOSHI EMPI:
neerwaartse elleboog stoot
OTOSHI UKE: neerwaartse afweer, pinkkant
P
Geen termen
Q
Geen termen
R
RANDORI: vrij dojo
gevecht
REI: groeten
RENOJI DACHI: L - stand
RENZOKU: combinaties
RENZOKU GERI: trapcombinaties
RENZOKU WAZA:
combinatietechniek
RITSU REI: staand groeten
ROKU: zes
RYU: school
S
SAGARU: achteruit
SAN:
drie
SANCHIN DACHI: zandloper stand
SANDAN: derde
SANBON: drie maal
SANBON KUMITE: drie stappen basis sparren
SANBON
TSUKI: drie dubbele vuiststoot
SANBON REN TSUKI: drie stappen vuiststoot
SOCHIN: kata, onbewegelijk, vastgeworteld
SOCHIN
DACHI: onbewegelijke stand
SEI KEN: vuistknokkels
SEIKEN CHOKU TSUKI: rechte stoot met vuistknokkels
SEIZA:
knielen voor meditatie
SEMPAI: oudere
SEMPAI NI REI: groeten aan de oudere
SENSEI: leraar
SENSEI NI REI: groeten
aan de leraar
SHI: vier
SHIAJO: kumite wedstrijdveld
SHIHAN: meester
SHIHAN NI REI: groeten aan de meester
SHIKKAKU:
diskwalificatie, onsportief gedrag
SHIKO DACHI: sumo stand
SHIN: geestelijke kracht
SHIRO: wit
SHIRO NO KACHI:
wit heeft gewonnen
SHISHI: zeven
SHIZEN TAI: natuurlijke stand
SHOBU (ippon/sanbon) KUMITE: 1 of drie puntsgevecht
SHOMEN:
frontale houding
SHOMEN: 1e meester (Funakoshi)
SHOMEN NI REI: groeten aan de 1e meester
SHOTEI UCHI: slag met handpalm
SHOTEI
UKE: afwering met handpalm
SHUGO: verzoek tot scheidsrechter bespreking
SHUSHIN: scheidsrechter
SHUTO: handkant (pink)
SHUTO
UCHI: slag met handkant
SHUTO UKE: afweer met handkant
SOKUTO: zijkant van de voet
SOTO UDE UKE: afweer binnenkant
voorarm
SUKUI UKE: onderscheppende afweer
T
TAIKYOKU 1 –
3: drie voorbereidende kata’s
TAI SABAKI: lichaamsverplaatsing
TAMESHI WARA: breektest
TAMESHI WAZA: breektechnieken
TANDEN:
middenpunt buik, navel
TATSHU: opstaan na meditatie
TATE: recht
TATE UKE: afweer met rechte handkant
TATE
TSUKI: rechte korte stoot
TE: hand
TEISHO: stoot met palmhiel van de hand
TEISHO UKE: afweer met palmhiel
TEISHO
UCHI: slag met palmhiel
TEKKI 1 – 3: drie vervolg kata’s
TETTSUI: hamervuist
TETTSUI UCHI:
hamervuistslag
TOK: kruisbescherming
TOKUI: favoriet
TOKUI KATA: favoriete kata
TOKUI WAZA: favoriete techniek
TORI:
de aanvaller
TORIMASEN: Techniek te zwak
TSUGI ASHI: halve stap verplaatsing
TSUKITE HAJIME: wedstrijd hervatten
TSUKI:
vuiststoot
TSURI ASHI: kruisstap verplaatsing
TSURI ASHI DACHI: kruisstap stand (ooievaarsstand)
U
UCHI: slag
UCHI
MAWASHI GERI: cirkelvormige trap naar binnen
UCHI WAZA: slagtechnieken
UCHI UDE UKE: afweer met buitenzijde voorarm
UDE:
voorarm
UKE: de verdediger
UKE: afweer
UKE WAZA: afweertechniek
UNSU: handen in de wolken
URA: tegenovergesteld
URAKEN
UCHI: slag met handrug
URA MAWASHI GERI: tegenovergestelde cirkelvormige trap
URA TSUKI: tegenovergestelde korte vuiststoot
USHIRO
GERI: achterwaartst hieltrap
V
Geen termen
W
WAN: arm
WANKAN:
kata,eigennaam, oude Tomari kata
WASHIDE: adelaarshand
WAZA: techniek
WAZA ARI: score, een half punt
WAZA ARI
– AWASETE IPPON: punt door twee maal waza ari
X
Geen termen
Y
YAKUSOKU KUMITE:
gevechtsoefening volgens afspraak
YAME: stoppen
YAME TSUKI: grote U - stoot
YASUME: rust ter plaatse
YOI: klaar
/ gereed staan
YOKO: zijwaarts gericht
YOKO EMPI: zijwaarts gerichte elleboogstoot
YOKO GERI: zijwaarts gerichte
trap
YOKO TSUKI: zijwaarts gerichte vuiststoot
YOKO TOBI GERI: gesprongen zijwaarts gerichte trap
YORI ASHI: korte
stap verplaatsing
Z
ZANSHIN: doelgerichte
concentratie
ZAZEN: geknielt mediteren
ZENKUTSU DACHI: voorwaartse stand
Tellen
Ichi |
1 |
Ni |
2 |
San |
3 |
Shi(yon) |
4 |
Go |
5 |
Roku |
6 |
Shichi |
7 |
Hachi |
8 |
Ku |
9 |
Ju |
10 |